DICK GILSING – DE DRAMATISCHE STRUCTUUR VAN HET SCENARIO: ONDERZOEK NAAR HANDLEIDINGEN VOOR SCENARIOSCHRIJVERS
Dick Gilsing, docent drama bij de vakgroep Nederlands van de Hoge School InHolland, schreef zijn doctoraalscriptie theaterwetenschap in 1989. Het onderzoek naar handleidingen voor scenarioschrijvers ontstond naar aanleiding van cursussen scenarioschrijven die hij zelf ooit volgde aan de Haagse school voor taal en letterkunde en het opleidingsinstituut Santbergen van de NOB. “In beide cursussen werd ‘de Amerikaanse methode’ gevolgd (..), het werd mij duidelijk dat schrijven van een scenario een kwestie is van constructie en structurering. Welke structuur er in de Amerikaanse handboeken be- en voorgeschreven wordt, is het uitgangspunt van zijn scriptie geworden. De harde kern van zijn studiemateriaal, de drie Amerikaanse film poëtica’s: ‘The art of dramatic writing’ van L. Egri, ‘Handleiding voor scenaristen’ van J. W. Bloch, W. Fadiman en L. Peyser en ‘Hoe schrijf ik een scenario van S. Field, staan daarbij centraal. Deze vergelijkt hij met de poëtica van Aristoteles (“in feite het eerste (normatieve) handboek voor schrijvers van (dramatische) teksten”), om uit te vinden welke dramatische structuur de poëtica’s eigenlijk te bieden hebben. Vervolgens weet hij ze aan elkaar te spiegelen, maar ook tegen elkaar uit te spelen. Als praktisch voorbeeld van zijn bedoelingen, legt hij het nog eens uit a.d.h.v. de dramatische structuur van de film Chinatown.
Deel 1 – De pre-filmische dramatische structuur, begint met een uitleg van Aristoteles’ poëtica. Voor wie zijn klassieken niet kent is dit opletten geblazen, maar Gilsing neemt er de tijd voor en legt helder uit. In hoofdstuk twee van dit eerste deel, probeert hij verder door te dringen in het ‘pre-filmische’ door het boek ‘dramaturgie’ van Verhagen erbij te halen. Dit werd geschreven in 1923 en gaat uit van het vooroorlogse theater spel. Met deze parafrase wordt een verfijning/aanvulling van Aristoteles’ model bewerkstelligt, waardoor de lezer meer inzicht krijgt, maar bovenal geboeid raakt.
In deel 2 – De filmische dramatische structuur, buigt Gilsing zich over de drie Amerikaanse modellen. Na een uitvoerige beschrijving van elk boek afzonderlijk -er wordt veel herhaald, maar de moeilijkheid van de stof verantwoord dit- besluit hij ook hier met de integratie van de modellen. De vergelijkingen tussen de pre-filmische- en filmische modellen, lijken tot op dit punt eerder overeenkomsten te bieden dan verschillen. Beide theorieën kenmerken zich door de beschrijvende- en voorschrijvende toon, wat zoveel wil zeggen als: het model is in staat het drama te vertellen, maar het drama kan niet zonder het model verteld worden (volgens de bedenkers ervan).
Verder onderzoek is geboden en zo komen we tot de diepere vergelijking in Deel 3 – Pre-filmische versus filmische dramatische structuur – tragedie versus Hollywoodfilm. Er wordt diepgravend uitgezocht hoe beiderlei geschiedenissen gepresenteerd worden, maar ook welk verhaal ze vertellen. Het is op dit punt dat veel duidelijk wordt, want de Hollywoodfilm lijkt welhaast een vervolg of uitvloeisel van de Griekse tragedie. Beide zijn als actualisering van de mythologie, danwel de Bijbelverhalen te beschouwen. De American dream vertoont daarnaast een aantal elementen uit de Oedipus problematiek en velerlei andere hedendaagse Hollywood thema’s tonen directe verbinding met de algehele mythologie van de oude Grieken. Met deze wetenschap van de mythologie kunnen beide modellen geïnterpreteerd worden, het verschil zit ‘m in het technische- de opbouw van de modellen. Gilsing maakt vervolgens een en ander beeldend aannemelijk door middel van de beschrijving van de film ‘Chinatown’ die op veel bestaande traditionele dramatische structuren blijkt te berusten. In de daaraan gekoppelde slotconclusie rijst tenslotte de vraag of er ook afwijkende modellen bestaan. In de appendix verteld hij dat het ook in zijn bedoeling lag om alternatieven te vinden voor de Amerikaanse modellen, maar dat dit niet binnen het kader van de scriptie paste. Toch noemt hij er enkele -uit het ‘alternatievere’ circuit en besluit met te zeggen dat een dergelijk onderzoek misschien een ander bouwplan op zou kunnen leveren.
Bij ondergetekende reist de vraag ten slotte of het antwoord misschien niet te vinden is in de geschiedenis van de mensen i.p.v. de geschiedenis van het verhaal. Cultuurkritiek versus scenariokritiek. Immers, het onderzoek ontstijgt de ‘Joods-Christelijke-Griekse-Eurocentrische-‘ of kortweg ‘Westerse beschaving’ niet. Misschien dat er volgens een ‘Egyptische-Afrocentrische-Afrikaans-Amerikaanse’ weg nog veel meer te ontdekken valt. Misschien gaat de waarom-vraag uiteindelijk over wie er de scepter zwaait over de cultuur/politieke/economische/filosofische macht en het daardoor beïnvloedde denken van de wereld in zijn totaliteit.
Het boek van Gilsing doet stof opwaaien, inspireert een ieder die in schrijven en cultuur geïnteresseerd is, maar is ook voor de wat minder geëngageerde bioscoopbezoeker een prettige, maar bovenal interessante verdieping. Het is jammer dat een dergelijk hoogstandje in een schoolkrant-achtige/gestencild ogende uitvoering te koop wordt aangeboden.